0-2 jaar: kind weet niet wat ‘dood’ is.

Over het algemeen kunnen we aannemen dat een kind tot 2 jaar nog geen begrip van de dood heeft. Een kind is wel sterk gehecht aan zijn verzorgers. Het kind zal verdrietig zijn bij een scheiding van de ouder en zoekgedrag vertonen. Hij zal laten merken dat hij van streek is en misschien steeds gaan huilen als hij niet wordt vastgehouden; en meer nog als het bedtijd is. Hij kan triest en gelaten worden, zonder interesse voor zijn omgeving. Continuïteit en samenhang in de vervangende ouderzorg kunnen hem helpen. Als deze kinderen ouder worden kan het heel lastig zijn dat zij geen levende herinnering hebben aan de overledene.

2-6 jaar: kind denkt animistisch: alles komt weer goed. (Sneeuwwitje komt ook weer tot leven)

Tussen 2 en 4 jaar ontwikkelt zich het idee dat de dood omkeerbaar is; blijven leven onder gewijzigde 
omstandigheden. Dood is voor de magisch denkende peuter en kleuter als een verre reis of een diepe slaap. Het kind zal de ontbrekende ouder zoeken en dezelfde vragen steeds opnieuw stellen, nog niet eens zozeer omdat het kind het verhaal niet heeft begrepen, maar om te checken of het verhaal nog hetzelfde is. Het kind hoopt dat het een “boze droom” is waaruit het spoedig zal ontwaken. De woede van het kind kan 
worden geuit in driftbuien en agressief en destructief gedrag.
 Het kind heeft dan vaak lichamelijk contact nodig.

Tot ongeveer het 6e jaar begrijpt het kind de opeenvolging en de duur van de tijd niet. De dood ervaart het kind als discontinu en tijdelijk en omkeerbaar. Het komt nogal eens voor dat een kind op latere leeftijd weer met dezelfde vragen komt, of opnieuw lijkt te gaan rouwen. Bij voorbeeld de vader van een kind van 4 overlijdt en als het kind 7 is begint hij opnieuw vragen te stellen en toont hij wederom onrustig en afwijkend gedrag. Dit heeft vaak te maken met het werkelijk gaan begrijpen wat dood-zijn is en daardoor als het ware opnieuw te kunnen gaan rouwen.

Vanaf 5-6 jaar begint geleidelijk een cognitief begrip van de dood te ontstaan.

Ook gaat het kind de dood als een persoon zien en krijgt het interesse in van alles wat met het dode lichaam te maken heeft. Opa in de kist wordt bevoeld, zijn ogen open gedaan om te kijken of opa écht niets meer ziet, zijn arm opgetild en losgelaten. Voor volwassenen vaak nare dingen om te zien, voor het kind noodzakelijk om begrip te krijgen van wat dood-zijn is.

6-12 jaar: steeds meer begrip dat de dood definitief is.

Vanaf 6-7 jaar, in de periode van concreet denken, begint het kind de opeenvolging van tijd en de duur van 
de tijd te begrijpen en gaat het begrijpen dat de dood definitief is. Dit kan met angsten en fantasieën 
gepaard gaan. Vanaf 8-9 jaar accepteert het kind over het algemeen dat de dood onherroepelijk en niet te vermijden is, en beseft dat het zelf ook dood zal gaan.

12-18 jaar: de jongere zet zich af van de ouder(s) en is tegelijkertijd aan het rouwen, dat is moeilijk.

Het kind in de adolescentie (puberteit) denkt na over de zin van het leven en vormt ideeën over een hiernamaals. De ontwikkeling in de adolescentie kunnen het rouwproces beïnvloeden. Bezig zijn volwassen te worden en op eigen benen te staan is moeilijk genoeg, en de adolescent zal worden verscheurd tussen dit proces en het gevoel de overleden ouder nodig te hebben zoals toen hij een kind was. De relatie was misschien heftig voordat het overlijden tussenbeide kwam, en schuldgevoelens dat het gedrag misschien heeft bijgedragen aan het overlijden kunnen het gevoel van verlies gecompliceerd maken.

De adolescent rouwt als een volwassene en loopt tegelijkertijd rond met gevoelens van onzekerheid over de eigen identiteit, de zin en het doel van het leven. Karakteristiek voor de ontwikkeling in deze leeftijdsfase is dat jongeren zich continu geobserveerd voelen door anderen. Doordat ze rekening houden met de (vermeende) ogen van anderen, houdt dit de uitingen tegen. Je losmaken van je overleden ouder is moeilijk. Hoe kun je je ouder stom vinden terwijl je tegelijkertijd zoveel verdriet om zijn/haar dood hebt? Vaak zien we dat jongeren de rouw uitstellen tot na de puberteit, of juist andersom, ze stellen de puberteit uit en gaan eerst rouwen.


Voor een overzicht van boeken over kinderen in rouw door de dood of ziekte, verwijzen wij naar de site van Carine Kappeyne van de Coppello in Haarlem: http://www.praktijkvoorverlieshaarlem.nl/boeken